Ik zit in een klein parkje. Copou park. Op een bank in de schaduw. De opa's en de papa's wandelen met hun kleinkinderen en kinderen. Waar zijn de mama's? De truitjes en de hemdjes aan het wassen? Of werken ze in het buitenland zoals zo vele vrouwen hier?


De kinderen hebben alle fleurige hoedjes op. Knalrood, kanariegeel, maagdelijk wit. Om hen te beschermen tegen de bakkende zon.
Een glimlach tegen de kinderen onder de zonnige hoedjes wordt door de vaders met argwaan bekeken. Ook hier al het Dutroux-effect, 2000 km van de westerse "beschaving"?


Een jonge dame met diep bruine ogen wil mij interviewen. Over mijn telefoongedrag. Wij zegden in onze tijd "ken ik je niet van ergens"?


Het meisje met de rode hoed valt van haar fiets. Luid gekrijs. Heel park Copou schiet wakker uit zijn luie mijmeringen en kijkt toe. De opa aait even over haar knieën en zegt dat het niks is. Dat denk ik althans. Mijn Roemeens is nog niet zo goed in knieënterminologie. Maar vermits ze stopt met wenen, heb ik waarschijnlijk wel gelijk.


Een duif kijkt me vragend aan.. Of ik niks heb. Wat denkt die nu, dat ik half Europa doorreis met oud brood in mijn zakken? Ik zal morgen aan de ontbijttafel wat voor je meeritsen. OK? Ze zegt OK en wandelt naar de volgende bank. Misschien heeft ze meer geluk bij de papa van de dochter met het witte hoedje.


't Is 30 graden in Iasi. De wereld staat hier stil. Behalve voor de duif. Zij trippelt voort.